17 Juni
Monday of the 11th week in Ordinary Time
Het Evangelie van de dag
Uit het 1e boek der Koningen 21,1-16.
Nabot de Jizreëliet bezat een wijngaard, gelegen te Jizreël, naast het paleis van Achab, de koning van Samaria.
Daarom sprak Achab tot Nabot: Geef mij uw wijngaard, dan maak ik er een moestuin van; want hij ligt vlak bij mijn paleis.
Ik geef er u een betere voor terug, of wanneer ge dit liever hebt, de waarde in geld.
Maar Nabot gaf Achab ten antwoord: de Heer beware mij er voor, u het erfdeel van mijn vaderen te geven.
Hierop ging Achab verdrietig en toornig naar huis, omdat Nabot uit Jizreël hem had gezegd:
Ik geef u het erfdeel van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde het hoofd af en wilde niet eten.
Toen kwam zijn vrouw Izébel bij hem en vroeg: Waarom zijt ge toch zo verdrietig, en eet ge niet?
Hij antwoordde haar: Ik heb met Nabot uit Jizreël gesproken en hem gezegd: "Verkoop mij uw wijngaard,
of wanneer ge dit liever hebt, dan geef ik er u een andere voor in de plaats." En hij antwoordde: "Ik geef u mijn wijngaard niet."
Maar zijn vrouw Izébel zeide tot hem: Gij zijt me ook een koning van Israël! Sta op en eet, en zit er maar niet over in; ik bezorg u de wijngaard van Nabot wel.
Daarop schreef zij een brief uit Achabs naam, sloot die met zijn zegel, en zond hem aan de oudsten en de leiders, die bij Nabot in de stad woonden.
Ze schreef in de brief als volgt: Kondigt een vasten af en laat Nabot vooraan zitten, als het volk bijeen is.
Dan moet ge een paar deugnieten tegen hem laten optreden, die hem er van betichten,
dat hij God en den koning heeft gelasterd. Leidt hem daarna weg, en stenigt hem dood.
Zijn medeburgers, de oudsten en de leiders, deden wat Izébel hun had bevolen in de brief, die ze hun geschreven had.
Zij kondigden een vasten af, en toen het volk bijeen was, plaatsten ze Nabot vooraan.
Nu kwamen er een paar deugnieten, die tegen hem optraden, en ten overstaan van het volk getuigden:
Nabot heeft God en den koning gelasterd! En men bracht hem buiten de stad, waar hij dood werd gestenigd.
Toen berichtten zij aan Izébel: Men heeft Nabot gestenigd; hij is dood.
Zodra Izébel vernam, dat Nabot gestenigd en dood was, sprak ze tot Achab: Sta op, en neem de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit,
die hij u niet voor geld wilde afstaan; want Nabot leeft niet meer, maar is dood.
Toen Achab hoorde, dat Nabot dood was, ging hij heen, en nam de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit.
Daarom sprak Achab tot Nabot: Geef mij uw wijngaard, dan maak ik er een moestuin van; want hij ligt vlak bij mijn paleis.
Ik geef er u een betere voor terug, of wanneer ge dit liever hebt, de waarde in geld.
Maar Nabot gaf Achab ten antwoord: de Heer beware mij er voor, u het erfdeel van mijn vaderen te geven.
Hierop ging Achab verdrietig en toornig naar huis, omdat Nabot uit Jizreël hem had gezegd:
Ik geef u het erfdeel van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde het hoofd af en wilde niet eten.
Toen kwam zijn vrouw Izébel bij hem en vroeg: Waarom zijt ge toch zo verdrietig, en eet ge niet?
Hij antwoordde haar: Ik heb met Nabot uit Jizreël gesproken en hem gezegd: "Verkoop mij uw wijngaard,
of wanneer ge dit liever hebt, dan geef ik er u een andere voor in de plaats." En hij antwoordde: "Ik geef u mijn wijngaard niet."
Maar zijn vrouw Izébel zeide tot hem: Gij zijt me ook een koning van Israël! Sta op en eet, en zit er maar niet over in; ik bezorg u de wijngaard van Nabot wel.
Daarop schreef zij een brief uit Achabs naam, sloot die met zijn zegel, en zond hem aan de oudsten en de leiders, die bij Nabot in de stad woonden.
Ze schreef in de brief als volgt: Kondigt een vasten af en laat Nabot vooraan zitten, als het volk bijeen is.
Dan moet ge een paar deugnieten tegen hem laten optreden, die hem er van betichten,
dat hij God en den koning heeft gelasterd. Leidt hem daarna weg, en stenigt hem dood.
Zijn medeburgers, de oudsten en de leiders, deden wat Izébel hun had bevolen in de brief, die ze hun geschreven had.
Zij kondigden een vasten af, en toen het volk bijeen was, plaatsten ze Nabot vooraan.
Nu kwamen er een paar deugnieten, die tegen hem optraden, en ten overstaan van het volk getuigden:
Nabot heeft God en den koning gelasterd! En men bracht hem buiten de stad, waar hij dood werd gestenigd.
Toen berichtten zij aan Izébel: Men heeft Nabot gestenigd; hij is dood.
Zodra Izébel vernam, dat Nabot gestenigd en dood was, sprak ze tot Achab: Sta op, en neem de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit,
die hij u niet voor geld wilde afstaan; want Nabot leeft niet meer, maar is dood.
Toen Achab hoorde, dat Nabot dood was, ging hij heen, en nam de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit.
Psalmen 5,2-3.5-6.7.
Heer, luister naar wat ik U zeggen wil,
sla acht op mijn smartelijk zuchten.
Aanhoor de stem die uw aandacht vraagt,
want Gij zijt mijn God en mijn koning.
Reeds vroeg in de morgen hoort Gij mijn stem,
reeds vroeg mijn hoop en verlangen.
Gij zijt toch geen God, die onrecht verdraagt,
bij U kan geen booswicht vertoeven.
Geen zondaar kan U in de ogen zien,
Gij haat hen die onrecht bedrijven.
Die leugentaal spreken vernietigt Gij,
Gij gruwt van bloeddorst en wreedheid.
sla acht op mijn smartelijk zuchten.
Aanhoor de stem die uw aandacht vraagt,
want Gij zijt mijn God en mijn koning.
Reeds vroeg in de morgen hoort Gij mijn stem,
reeds vroeg mijn hoop en verlangen.
Gij zijt toch geen God, die onrecht verdraagt,
bij U kan geen booswicht vertoeven.
Geen zondaar kan U in de ogen zien,
Gij haat hen die onrecht bedrijven.
Die leugentaal spreken vernietigt Gij,
Gij gruwt van bloeddorst en wreedheid.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 5,38-42.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog, tand om tand.
Maar ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, doch als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.
En als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed.
En als iemand u vordert een mijl met hem te gaan, ga er dan twee met hem.
Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil.
Maar ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, doch als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.
En als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed.
En als iemand u vordert een mijl met hem te gaan, ga er dan twee met hem.
Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil.
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen