ZEVENTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR
Uit het boek Genesis 18,20-32.
Ik wil er heen, om te zien, of zij zich werkelijk zo gedragen, als het wraakgeroep klinkt, dat tot Mij is doorgedrongen; Ik wil Mij ervan op de hoogte stellen.
Maar toen de mannen vandaar de weg naar Sodoma wilden inslaan, bleef Abraham voor de Heer staan,
trad nader, en sprak: Zult Gij nu werkelijk den goede met den kwade verdelgen?
Misschien dat er toch vijftig rechtvaardigen in de stad worden gevonden; zoudt Gij de plaats dan verdelgen,
of zoudt Gij haar niet liever vergiffenis schenken om die vijftig rechtvaardigen, die er worden gevonden?
Het zij verre van U, zo te handelen, en de goeden met de kwaden te doden, zodat het de rechtvaardige
vergaat als den boze. Neen, dat zij verre van U! Zou Hij, die heel de aarde richt, geen recht laten gelden?
De Heer sprak: Als Ik vijftig rechtvaardigen in de stad Sodoma vind, dan zal Ik de hele plaats om hunnentwil vergiffenis schenken.
Abraham hernam: Zie, ik waag het, tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof ben en as.
Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf; zoudt Gij dan toch om die vijf
de hele stad verdelgen? Hij sprak: Ik zal ze niet verdelgen, als Ik er maar vijf en veertig vind.
Nu ging hij voort: Misschien worden er veertig gevonden? Hij sprak: Dan zal Ik het niet doen om wille van die veertig.
Nu zeide hij weer: Laat mijn Heer nu niet toornig worden, als ik blijf spreken;
misschien worden er maar dertig gevonden. Hij sprak: Ik zal het niet doen, als Ik er dertig vind.
Hij zeide opnieuw: Zie, ik heb het nu toch al gewaagd, tot mijn Heer te spreken; misschien
dat er twintig worden gevonden. Hij sprak: Ik zal ze niet verdelgen om wille van die twintig.
Hij hield aan: Laat mijn Heer niet toornig worden, als ik nu nog één keer spreek;
misschien worden er maar tien gevonden. Hij zeide: Ik zal ze niet verdelgen om die tien.
Psalmen 138(137),1-3.6-8.
omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd.
Ik zing voor U en alle hemelmachten
en werp mij neer, gebogen naar uw heiligdom.
U prijs ik om uw goedheid en uw trouw,
want uw belofte hebt Gij mateloos vervuld.
Wanneer ik tot U riep hebt Gij mij steeds verhoord,
Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.
Waarlijk verheven is de Heer, die let op de geringe,
maar op de trotsen neerziet van omhoog.
Te midden van gevaren houdt Gij mij in leven,
Gij weert de worden van mijn vijand af.
Steeds is uw uitgestrekte hand mijn redding:
de Heer voltooit voor mij al wat ik onderneem.
Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde;
vergeet het maaksel van uw handen niet.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Kolosse 2,12-14.
door uw geloof in de kracht van God die Hem uit de dood deed opstaan.
Ook u die dood waart ten gevolge van uw overtredingen en door uw zondig bestaan heeft God weer levend gemaakt met Hem.
Hij heeft alle onze zonden vergeven. Hij heeft de oorkonde verscheurd die met haar bezwarende bepalingen
tegen ons getuigde. Hij heeft haar vernietigd en aan het kruis genageld.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 11,1-13.
Hij sprak tot hen: 'Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome.
Geef ons iedere dag ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is, En leid ons niet in bekoring.'
Hij vervolgde: 'Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden,
want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.
Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: 'Val me niet lastig, de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het je te geven?
Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen.
Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan.
Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan.
Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven?
Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven?
Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.'
De beste manier van bidden
Het staan vóór God van wie bidden is één en hetzelfde, maar het bezit veel variatie en verschil. De enen komen bij God als bij een vriend en meester en bieden Hem hun lofzang en hun smeekgebed aan ten bate van anderen overigens en niet ten bate van zichzelf. Anderen verlangen meer rijkdom, roem en vrijmoedigheid. Sommigen vragen om geheel en al verlost te worden van hun tegenstander. Sommigen bidden vurig om een of andere beloning te verkrijgen. Sommigen dan weer vragen de volledige onbezorgdheid met betrekking tot hun schuld. Anderen bidden om bevrijding uit de gevangenis, en nog anderen om vergiffenis voor hun misdaden. Laten wij vóór alles oprecht dankzeggen in ons gebed , maar op de tweede plaats de belijdenis van onze zonden en de diepgevoelde vermorzeling van onze ziel. Laten wij daarna onze smeekbede kenbaar maken aan de Koning van het heelal. Dat is de beste manier van bidden.
H. Johannes Climacus (rond 575-rond 650)
monnik op de berg Sinaï