OPENBARING DES HEREN - HOOGFEEST
Uit profeet Jesaja 60,1-6.
en de glorie van de Heer begint over u te schijnen.
Want zie: duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren,
maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen.
Volkeren komen af op uw licht, koningen op de luister van uw dageraad.
Sla uw ogen op en zie om u heen: van overal stromen ze naar u toe,
uw zonen komen van verre, uw dochters draagt men op de arm.
Bij het zien hiervan zult gij met blijdschap worden vervuld en uw hart zal bonzen
en wijd worden van vreugde. Want de schatten der zee gaan over in uw bezit,
de rijkdommen der volkeren worden aan u afgedragen.
Een zee van kamelen bedekt u, jonge kamelen van Midjan en Efa.
Alle bewoners van Sjeba trekken naar u toe; ze voeren goud en wierook aan
en verkondigen luid de roem van de Heer.
Psalmen 72(71),1-2.7-8.10-11.12-13.
uw gerechtigheid aan de Koningszoon.
Moge Hij uw volk rechtvaardig besturen,
uw arme volk naar recht en wet.
Moge in zijn dagen de rechtvaardige bloeien,
de vrede wereldwijd zijn tot de maan niet meer bestaat.
Moge Hij heersen van zee tot zee,
van de Grote Rivier tot de einden der aarde.
De koningen van Tarsis en de kustlanden,
laten zij Hem een geschenk brengen.
De koningen van Seba en Saba,
laten ook zij Hem schatting afdragen.
Laten alle koningen zich neerwerpen voor Hem,
alle volken hem dienstbaar zijn.
Hij zal bevrijden wie arm is en om hulp roept,
wie zwak is en geen helper heeft.
Hij ontfermt zich over weerlozen en armen,
wie arm is, redt Hij het leven.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efeze 3,2-3a.5-6.
dat mij door openbaring de kennis van het geheim is meegedeeld zoals ik het reeds in het kort heb beschreven.
Nooit is het onder vroegere geslachten aan de kinderen der mensen bekend gemaakt, zoals het nu door de Geest is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en profeten:
dat de heidenen in Christus Jezus medeerfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten van de belofte door middel van het evangelie,
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 2,1-12.
en vroegen: 'Waar is de pasgeboren Koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.'
Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem.
Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor, waar Christus moest geboren worden.
Zij antwoorden hem: 'Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet:
En gij, Betlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda,
want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël.'
Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was.
Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: 'Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar dat Kind
en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan, opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.'
Na de koning aangehoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden,
ging voor hen uit totdat zij boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan.
Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde.
Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieen neer vallend
betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre.
En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
"Op hun knieën neer vallend betuigden zij het hun hulde en boden het geschenken aan" (Mt 2,11)
Op het feest van de Driekoningen], aangespoord (...) door het voorbeeld van de gezegende Koningen, stond Gertruida op in de vurigheid van haar geest en knielde met ootmoedige toewijding voor de heilige voeten van de Heer Jezus en aanbad Hem in de naam van alles wat in de hemel, op aarde en onder de aarde is (vgl. Fil 2,10). En, bij gebrek aan een geschenk dat ze Hem waardig kon aanbieden, ging ze in haar angstige verlangen in haar geest op zoek door het hele universum, op zoek in alle schepselen of ze er één waardig kon vinden om aan haar enige Beminde te worden aangeboden. Al smachtend, brandend en hijgend, ontdekte ze in de dorst van haar hevige verlangen verachtelijke dingen, die elk schepsel wijselijk zou hebben afgewezen als onwaardig om aan de lof en de glorie van de Verlosser te worden aangeboden. Maar ze nam ze gretig mee en probeerde ze te herstellen voor Hem, die door de hele schepping alleen maar gediend zou moeten worden. Daarom trok ze allereerst in haar hart tezamen door haar vurige verlangen: alle pijn, vrees en angst die een schepsel ooit heeft doorstaan in zijn hart, niet voor de glorie van de Schepper, maar door zijn eigen zwakheid. En ze bood ze aan de Heer aan als een uitgezochte mirre. Vervolgens trok ze in zich alle schijnheiligheid en pronkerige vroomheid van de hypocrieten, farizeeërs, ketters en hun soortgelijken. En ze heeft dit ook aan God opgedragen als een geurend wierookoffer. Tenslotte probeerde ze in haar hart tezamen te trekken alle louter menselijke gevoelens en de valse en onzuivere liefde van alle schepselen. En ze bood het aan de Heer aan als kostbaar goud. Dus al deze dingen werden in haar hart verzameld. In de gloed van het beminnende verlangen wilde ze dit alles in haar hart vormen tot één groot eerbewijs aan haar Beminde. Als goud in een oven gezuiverd in een brandend vuur, ontdeden ze zich van alle slakken, en zij bood dit als een veredeld en prachtig geschenk aan de Heer aan. Het behaagde Hem volkomen als bestond het uit de zeldzaamste eergeschenken.
H. Gertruida van Helfta (1256-1301)
benedictines