Woensdag in de Goede Week
Uit profeet Jesaja 50,4-9a.
Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen.
God, de Heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd.
Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars,
wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan.
Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden.
God, de Heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst
en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots,
want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.
Hij die mij recht verschaft is nabij. Wie durft tegen mij een geding aan te spannen?
Laten we samen voor het gerecht verschijnen.
Wie is mijn tegenstander in deze zaak? Laat hij mij tegemoet treden.
God, de Heer, zal mij helpen – wie zal mij dan veroordelen?
Psalmen 69(68),8-10.21bcd-22.31.33-34.
al steeg mij het schaamrood naar het gelaat.
Een vreemdeling werd ik voor mijn verwanten,
mijn eigen broers kennen mij niet meer.
De zorg voor uw huis heeft mij uitgeteerd,
op mij kwam de hoon neer van hen die U honen.
De smaad heeft mijn hart gebroken,
ondraaglijk is het geschimp.
ik wachtte vergeefs op deernis
op troost maar ik vond ze niet
Ze deden vergif in mijn voedsel
ze lesten mijn dorst met azijn.
God Naam zal ik loven in mijn gezang,
Hem dankbaar overal prijzen.
Ziet toe, geringen, en weest verheugd,
schept moed gij allen die God zoekt
God luistert naar wat een arme Hem vraagt,
vergeet zijn gevangenen niet
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 26,14-25.
en zei: 'Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?' Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.
En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.
Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: 'Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?'
Hij antwoordde: 'Gaat naar de stad en zegt aan die en die: De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.'
De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en maakten het paasmaal gereed.
Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan.
Onder de maaltijd sprak Hij: 'Voorwaar, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.'
Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen: 'Ik ben het toch niet, Heer?'
Hij antwoordde: 'Die met Mij zijn hand in de schotel steekt, zal Mij overleveren.
Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!'
Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei: 'Ik ben het toch niet, Rabbi?' Hij antwoordde hem: 'Gij zegt het.'
"Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden"
Je wilt ongetwijfeld dat men je bewijst dat Christus vrijwillig tot zijn Lijden is gekomen? De anderen sterven tegen hun zin, want ze sterven in het duister, maar Hij zei van tevoren over zijn Lijden: “De Mensenzoon wordt overgeleverd om gekruisigd te worden” (Mt 26,2). Weet je waarom deze barmhartige niet gevlucht is in de dood? Om te vermijden dat de hele wereld in zijn zonden wegzinkt. “Kijk, wij zijn op weg naar Jeruzalem en de Mensenzoon zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden” (cf Mt 20, 18-19) en ook: “Hij koos vastberaden Jeruzalem als reisdoel” (Lc 9,51) Je wilt ook duidelijk weten dat het kruis voor Jezus een heerlijkheid is? Luister hoe Hij het je vertelt en niet ik. Judas die bevangen was met ondankbaarheid ten opzichte van zijn gastheer, ging Hem overleveren; hij had zojuist aan tafel gezeten en de beker van de zegeningen gedronken en in de vermomming van dankbaarheid tegenover deze beker van redding, besloot hij om onschuldig bloed te vergieten. Hij had het brood van zijn Meester gegeten, hij bedankte er op schandelijke wijze voor door Hem te laten vallen. (...) Toen zei Jezus: “Het uur is gekomen waarop de Mensenzoon verheerlijkt zal worden” (Joh 12,23). Zie je hoe Hij weet dat dit het kruis van zijn heerlijkheid is? (...) Niet dat Hij van tevoren zonder heerlijkheid was, omdat Hij verheerlijkt werd, werd Hij “bekleed met de heerlijkheid die Hij had voordat de wereld bestond” (Joh 17,5). Als God was Hij eeuwig verheerlijkt, terwijl Hij nu verheerlijkt werd omdat Hij de kroon had verdiend voor zijn volharding in de beproeving. Hij was niet verplicht om het leven te verlaten, Hij werd niet onder dwang geofferd, Hij onderging het vrijwillig. Luister naar wat Hij zegt: “Niemand neemt Mij het leven af, Ik geef het uit eigen vrije wil” (Joh 10,18). "Het is uit eigen wil dat Ik overgeleverd ben aan mijn vijanden, want als Ik het niet zou willen, dan zou er niets gebeuren”. Hij kwam dus uit eigen keuze tot het Lijden, en was vreugdevol om zijn daad, glimlachend naar de kroon, en gelukkig om de mensheid te redden.
H. Cyrillus van Jeruzalem (313-350) bisschop van Jeruzalem en kerkleraar