Dinsdag in week 6 door het jaar
Uit de brief van de heilige apostel Jacobus 1,12-18.
Niemand mag zeggen, als hij bekoord wordt: Ik word door Gods toedoen bekoord. God brengt niemand in verzoeking, zo min als Hijzelf door het kwade kan worden bekoord.
Wordt iemand bekoord, dan is het altijd door het trekken en lokken van zijn eigen begeerte.
Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij de zonde; en de zonde, eenmaal volgroeid, baart de dood.
Geliefde broeders, laat u niet misleiden:
elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten, bij wie geen verandering is of verduistering door omwenteling.
Uit vrije wil heeft Hij ons het leven geschonken door het woord der waarheid,
zodat wij in zekere zin de eerstelingen onder zijn schepselen zijn.
Psalmen 94(93),12-13a.14-15.18-19.
die Gij in uw wet onderwijst.
Hoe hij gelaten moet zijn in dagen van rampspoed, Totdat voor den boze het graf is gedolven;
Nooit zal de Heer zijn volk verstoten,
zijn erfdeel geeft Hij niet op.
Eens zullen de rechters rechtvaardig beslissen
en alle rechtvaardigen vallen het bij.
Toen ik dacht: Mijn voet glijdt weg,
hield uw trouw mij staande, Heer.
En wanneer zware zorgen mij innerlijk drukken, Dan verkwikt uw vertroosting mijn ziel.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 8,14-21.
Toen gaf Hij hun deze waarschuwing: 'Let op, wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en het zuurdeeg van Herodes!'
Zij spraken daarover onder elkaar: 'Dat zegt Hij omdat we geen brood hebben.'
Maar Hij bemerkte het en sprak: 'Wat bespreekt ge daar onderling? Dat Ik dit gezegd heb, omdat ge geen brood hebt? Begrijpt en verstaat ge het dan nog niet? Is uw geest dan zo verblind?
Ge hebt toch ogen: ziet ge dan niets? ge hebt toch oren: hoort ge dan niets? En herinnert ge u niet,
hoeveel korven vol brokken gij hebt opgehaald, toen Ik voor de vijfduizend die vijf broden heb gebroken?' Zij antwoordden Hem: 'Twaalf.'
'En hoeveel manden vol brokken hebt gij opgehaald, toen met die zeven voor de vierduizend?' En zij antwoordden: 'Zeven.'
Daarop zei Hij hun: 'Begrijpt ge het dan nog niet?'
"Ziet u het niet? Begrijpt u het nog niet?"
Ik kan uw licht niet zin: het is te fel voor mijn ogen, en toch, alles wat ik zie, kan ik onderscheiden door uw licht, zoals wij, dankzij de zon, met onze kwetsbare ogen alles waarnemen, al kunnen we niet in de zon zelf kijken. Mijn intelligentie blijft onmachtig voor uw licht; uw licht is te fel. Het oog van mijn ziel is niet in staat om uw licht te ontvangen, het verdraagt het zelfs niet om lang op uw licht gericht te zijn. Mijn blik lijdt onder zijn felheid, kan zijn wijdte niet bevatten; het verliest zich in zijn oneindigheid en staat radeloos voor zijn diepte. Och, ontoegankelijk en oppermachtig licht! Volledige en zalige waarheid! Wat bent U toch ver van mij, en toch ben ik zo dicht bij U! U ontsnapt volledig aan mijn blik, en toch val ik volledig in uw blikveld. Op elke plaats straalt de volheid van uw aanwezigheid, en ik zie het niet. Ik handel in U en ik besta in U, toch kan ik U niet bereiken. U bent in mij, U bent om mij heen, en toch kan ik uw blik niet vangen.
H. Anselmus (1033-1109)
monnik, bisschop, Kerkleraar