Donderdag in week 18 door het jaar
- H. Dominicus Guzman van Caleruegapriester (gedachtenis)
- H. Cajetanus van Thienepriester (gedachtenis)
Heiligen van de dag
Uit profeet Jeremia 31,31-34.
geen verbond zoals Ik met hun voorvaderen gesloten heb, toen Ik hen bij de hand heb genomen
om hen uit Egypte te leiden. Want dit verbond hebben zij verbroken, ofschoon Ik hun meester was ‑ godsspraak van de Heer‑.
Dit is het nieuwe verbond dat Ik in de toekomst met Israël sluit: Ik schrijf mijn wet
hun binnenste, Ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God, en zij zullen mijn volk zijn.
Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden: 'Leer de Heer kennen.' Want iedereen, groot en klein,
kent mij dan ‑ godsspraak van de Heer ‑. Dan vergeef Ik hun misstappen, Ik denk niet meer aan hun zonden.
Psalmen 51(50),12-13.14-15.18-19.
geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn,
neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Geef mij weer de weelde van uw zegen,
maak mij sterk in edelmoedigheid.
Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren kennen,
alle schuldigen terugvoeren tot U.
In geschenken hebt Gij geen behagen,
wat ik U ook bied, Gij wilt het niet.
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 16,13-23.
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?'
Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.'
'Maar gij', sprak Hij tot hen, 'wie zegt gij dat Ik ben?'
Simon Petrus antwoordde: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed
hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen
en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde,
zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde,
zal ook in de hemel ontbonden zijn.'
Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.
Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen.
Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: 'Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!'
Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: ' Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.'
Zalig ben jij als je de Zoon van God herkent!
Onze Heer, Jezus Christus is mens geworden, toen Hij nog onbekend was voor velen. Hij wilde de onbekende waarheid onderrichten, en bracht daarvoor zijn leerlingen bij elkaar en zei hen: “Wie zegt men dat Ik de Mensenzoon ben?” (Mt 16,13) Hij was niet op zoek naar ijdele glorie maar Hij wilde de waarheid openbaren, zodat zij, de metgezellen van Gods enige Zoon, Hem niet zouden verwarren met een gewoon mens. En toen ze tegen Hem zeiden: "Sommigen zeggen Elia, anderen Jeremia" (Mt 16,14), zei Hij tegen hen: "Het is deze mensen niet kwalijk genomen dat ze het niet weten; maar jullie, apostelen, die in mijn naam melaatsen reinigen, demonen uitdrijven en doden opwekken, moeten niet onbekend zijn met Degene door wie jullie deze wonderen verrichten. En toen allen zwegen, want deze kennis ging de mens te boven, nam Petrus, de voornaamste van de apostelen, de voornaamste verkondiger van de Kerk, niet zijn toevlucht tot een woord dat hij uit zichzelf had gevonden: hij volgde een ingeving die niet van de mens kwam, maar van de Vader die zijn verstand verlichtte. Hij antwoordde: "Gij zijt de Christus" - niet eenvoudigweg - maar "de Zoon van de levende God" (Mt 16,16); dit woord wordt gevolgd door een zaligspreking, omdat het in werkelijkheid verder ging dan de mens; een zegel wordt aan deze verklaring gehecht: deze openbaring komt van de Vader; de Verlosser zegt in feite: "Zalig zijt gij, Simon, zoon van Johannes, want vlees en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is" (Mt 16,17). Dus wie onze Heer Jezus Christus erkent als de Zoon van God, deelt in deze zaligheid; maar wie de Zoon van God verloochent, is beklagenswaardig en ellendig.
H. Cyrillus van Jeruzalem (313-350) bisschop van Jeruzalem en kerkleraar