Maandag - Weekdag van de Kersttijd
Uit de 1e brief van de apostel Johannes 3,22-24.4,1-6.
En dit is zijn gebod: van harte geloven in zijn Zoon Jezus Christus en elkaar liefhebben zoals Hij ons bevolen heeft.
Wie zijn geboden onderhoudt blijft in God, en God blijft in hem. En dat Hij in ons woont weten we door de Geest die Hij ons gegeven heeft.
Vrienden, vertrouwt niet elke geest. Onderzoekt de geesten, of ze wel van God komen, want onder hen die tot de wereld zijn uitgegaan zijn veel valse profeten.
Hieraan onderkent gij de Geest van God: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus werkelijk mens is geworden, is van God;
maar iedere geest, die Jezus neerhaalt, is niet van God, en dat is de eigenlijke ‘‘antichrist’‘. Men heeft u gezegd dat hij komen zou, maar hij is reeds in de wereld, nu al.
Kinderen, gij hoort bij God, en gij zijt sterker dan de leugenprofeten, want Hij die u bezielt is machtiger dan hij die de wereld beheert.
Zij horen bij de wereld, daarom ontlenen zij hun leer ook aan de wereld en luistert de wereld naar hen.
Maar wij horen bij God, en wie God werkelijk kent luistert naar ons. Wie niet van God is weigert naar ons te luisteren. Zo onderscheiden wij de geest der waarheid van de geest der dwaling.
Psalmen 2,7bc-8.10-11.
Hij sprak tot mij: gij zijt mijn Zoon,
lk heb U heden verwekt.
Dit is het besluit van de Heer:
Hij sprak tot mij; gij zijt mijn zoon,
lk heb u heden verwekt.
Vraag Mij, Ik geef u de volken als erfdeel,
schenk U de aarde als eigendom.
Weest nu verstandig, gij vorsten
heersers der aarde, weet wat gij doet.
Dient de Heer met ontzag,
kust Hem bevend de voeten.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 4,12-17.23-25.
Met voorbijgaan echter van Nazaret vestigde Hij zich in Kafarnaum aan de oever van het meer, in het grensgebied van Zebulon en Naftali,
opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet Jesaja:
Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanie: Galilea van de heidenen!
Het volk dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd; en over hen
die in het land van de schaduw van de dood gezeten waren, over hen is een licht opgegaan.
Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: 'Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.'
Jezus trok rond door geheel Galilea, terwijl Hij als leraar optrad in hun synagogen,
de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen onder het volk genas.
Zijn faam ging uit over geheel Syrie en men bracht allen tot Hem die er slecht aan toe waren, die door velerlei ziekten
en pijnen gekweld werden, bezetenen, lijders aan vallende ziekte en lammen. En Hij genas hen.
Grote volksmenigten uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem, Judea en het Overjordaanse sloten zich bij Hem aan.
"Over hen die in duisternis leven, gaat een licht op"
Uw licht omringt mij, het geeft mij leven, o mijn Christus, want uw zicht is de bron van het leven, uw zicht is opstanding. Spreken over de werking van uw licht is iets wat ik niet kan, en toch, wat ik in werkelijkheid heb gekend en wat ik weet, mijn God, is dat zelfs in ziekte, Meester, zelfs in kwellingen en verdriet, dat ik in boeien word gehouden, in honger, in de gevangenis, dat ik een prooi ben van duizend lijden, in honger, in gevangenis, of ik ten prooi ben aan duizend lijden, O mijn Christus, uw licht, door te schijnen, verdrijft alles wat op duisternis lijkt, en het is in rust, licht en het genieten van licht dat uw goddelijke Geest mij plotseling vestigt. (...) Want zoals wanneer de zon ondergaat, de nacht valt en de duisternis intreedt, en alle wilde beesten tevoorschijn komen om zich te voeden, zo, o mijn God, wanneer uw licht ophoudt mij te bedekken, dan omhullen de duisternis van dit leven en de zee van gedachten mij, dan verslinden de beesten van de hartstocht mij, en alle gedachten doorzeven mij met hun striemen. Maar wanneer U opnieuw medelijden met mij hebt, wanneer U barmhartigheid toont, wanneer U luistert naar mijn klagend gekreun, wanneer U luistert naar mijn klaagzangen en mijn tranen verwelkomt, wanneer U Zich verwaardigt Uw ogen te werpen op mijn vernedering, beladen met onvergeeflijke zonden, o mijn Christus, maakt U Zich van verre zichtbaar, als een ster die opkomt, vergroot U Zich beetje bij beetje - niet dat U uit Uzelf verandert, maar het is de geest van Uw dienaar die U opent zodat hij kan zien. Geleidelijk aan maakt U zich meer zichtbaar, zoals de zon, want als de duisternis vlucht en verdwijnt, bent U het die ik meen te zien aankomen, U die overal aanwezig bent, en als U mij volledig omhult, zoals in het verleden, Verlosser, als U mij volledig omhult, als U mij volledig omgeeft, ben ik bevrijd van mijn kwalen, bevrijd van de duisternis.
Simeon de Nieuwe Theoloog (ca 949-1022)
Griekse monnik