Donderdag - Weekdag van de Kersttijd
- H. Adelheid LeClerc (gedachtenis)
- H.H. Julianus en Basilissa van Antinoë (gedachtenis)
Heiligen van de dag
Uit de 1e brief van de apostel Johannes 4,19-21.5,1-4.
Maar als iemand zegt dat hij God liefheeft, terwijl hij zijn broeder haat, is hij een leugenaar.
Want als hij zijn broeder die hij ziet niet liefheeft,
kan hij God niet liefhebben die hij nooit heeft gezien.
Dit gebod hebben wij dan ook van Hem gekregen:
wie God liefheeft moet ook zijn broeder liefhebben.
Iedereen die gelooft dat Jezus de verlosser is, is een kind van God. Welnu,
wie de vader liefheeft bemint ook het kind.
Willen wij God liefhebben en zijn geboden onderhouden,
dan moeten wij ook Gods kinderen liefhebben. Dat is onze maatstaf.
God beminnen wil zeggen zijn geboden onderhouden,
en zijn geboden zijn niet moeilijk te onderhouden,
want ieder die uit God geboren is overwint de wereld. En het wapen
waarmee wij de wereld overwinnen is geen ander dan ons geloof.
Psalmen 72(71),1-2.14.15bc.17.
uw gerechtigheid aan de Koningszoon.
Moge Hij uw volk rechtvaardig besturen,
uw arme volk naar recht en wet.
Hij verlost hen van onderdrukking en geweld,
hun bloed is kostbaar in zijn ogen.
Zonder ophouden zal men voor Hem bidden,
Hem zegen toewensen, dag aan dag.
Zijn Naam zal eeuwig bestaan,
zijn Naam zal voortleven zolang de zon zal schijnen.
Men zal wensen gezegend te worden als hij,
en alle volken prijzen hem gelukkig.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 4,14-22a.
en men sprak over Hem in heel de streek.
Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen.
Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht, ging volgens zijn gewoonte
op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen.
Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol
en vond de plaats waar geschreven stond:
De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft.
Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden, dat zij zullen zien;
om verdrukten te laten gaan in vrijheid,
om een genadejaar af te kondigen van de Heer.
Daarop rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.
In de synagoge waren aller ogen gespannen op hem gevestigd.
Toen begon Hij hen toe te spreken: 'Het Schriftwoord
dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan.'
Allen bevestigden Hem hun instemming en verbaasden zich,
dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden.
"De Geest des Heren rust op Mij"
“Vandaag wordt het Woord van de Schrift, dat u zojuist hebt gehoord, vervuld: ‘De Geest van de Heer rust op Mij, want de Heer heeft Mij gezalfd’ ” (Jes 61,1). Het is alsof Christus zei: Omdat de Heer Me heeft gezalfd, heb Ik 'ja' gezegd, Ik heb het werkelijk gezegd en Ik zeg het ook nu weer: De Geest van de Heer is op Mij. Waar dan, op welk moment heeft de Heer Me gezalfd? Hij heeft Me Hem gegeven toen Ik verwekt werd, of beter, Hij heeft Mij Hem gegeven opdat Ik in de schoot van mijn moeder werd verwekt. Want het is niet door het zaad van een man, dat een vrouw Mij heeft ontvangen, maar een maagd heeft Mij ontvangen door de zalving van de Heilige Geest. Toen heeft de Heer een merkteken op Mij gezet met koninklijke zalf; Hij heeft Mij koning gewijd en op het zelfde moment heeft Hij Mij priester gewijd. Een tweede keer, in de Jordaan heeft de Heer Me door de zelfde Geest gewijd. (…) En waarom rust de Geest van de Heer op Mij? (…) “Hij heeft me gezonden om het goede nieuws aan de armen te brengen, om de gebroken harten te verbinden” (Jes 61,1). Hij heeft Me niet gezonden naar de trotse en de "gezonde” mensen, maar als “een dokter naar de zieken” en naar de gebroken harten. Hij heeft Me niet gezonden “naar de rechtvaardigen”, maar naar “de zondaars” (Mc 2,17). Hij heeft van Mij “een man van smarten, een man met ziekte vertrouwd” (Jes 53,3) gemaakt, een “man die zacht en nederig van hart is” (Mt 11,29). “Hij heeft Mij gezonden om aan de gevangen de verlossing aan te kondigen, aan de verdrukten de bevrijding”. (…) Aan welke gevangenen, of liever in welke gevangenis moet Ik de verlossing aankondigen? Aan welke verdrukten moet Ik bevrijding verkondigen? Sinds dat “door een mens de zonde in de wereld gekomen is en met de zonde de dood” (Rom 5. 12), zijn alle mensen gevangenen van de zonde en zijn alle mensen door de dood zijn geboeid. (…) “Ik ben gezonden om de bedroefden van Sion te troosten, allen die bedroefd zijn omdat ze door hun zonden gespeend en afgescheiden zijn geweest van hun Moeder, de Sion van boven (Gal 4,26). (…) Ja, Ik zal ze troosten door hen “een stralenkroon van glorie” in plaats van de as van boetedoening geven, “de olie van vreugde”, dat wil zeggen de troost van de Heilige Geest “in plaats van de pijn” omdat ze wees zijn en verbannen, en “een feestkleed” dat wil zeggen “in plaats van de wanhoop”, de heerlijkheid van de Opstanding (Jes 61,3).
Rupert de Deutz (ca 1075-1130)
benedictijner monnik