Vrijdag in week 4 door het jaar
Lezing uit het boek Jezus Sirach 47,2-13.
Hij speelde met leeuwen alsof het bokjes waren en met beren als met lammeren.
Heeft hij in zijn jeugd niet een reus gedood en de smaad van het volk weggenomen, doordat hij zijn hand met de slingersteen hief en de trots van Goliat fnuikte?
Want hij had de Heer, de Allerhoogste, aangeroepen en deze had kracht in zijn rechterhand gelegd om die man, zo geweldig in de oorlog, te vellen en de macht van zijn volk te verhogen.
Zo eerde men hem om tienduizenden en prees men hem om de zegeningen van de Heer, terwijl men hem een erekroon bracht,
want aan alle kanten had hij de vijanden verdelgd en de Filistijnen, zijn tegenstanders, vernietigd en hun macht gebroken, tot op de dag van vandaag.
Bij al zijn daden prees hij de Heilige, de Allerhoogste, met heerlijke woorden. Met heel zijn hart bezong hij zijn Maker en had hij Hem lief.
Tegenover het altaar stelde hij muzikanten met hun instrumenten op om door hun klanken de schoonheid van de liederen te verhogen.
Hij zette de feesten luister bij en gaf de hoogtijdagen een volmaakte schoonheid: dan prezen zij de heilige naam van de Heer en al vroeg in de morgen weergalmde dan het heiligdom.
De Heer heeft zijn zonde weggenomen en zijn macht voor altijd verhoogd; Hij heeft hem het koninklijk verbond gegeven en een luisterrijke troon in Israël.
Na hem trad een wijze zoon op, die dank zij hem ongestoord kon wonen.
Salomo regeerde in een tijd van vrede. God gaf hem rust aan alle kanten. om een huis te bouwen voor Gods naam en voor altijd een heiligdom te vestigen.
Psalmen 18(17),31.47.50.51.
voor ieder die vlucht tot Hem is Hij een rots.
De Heer zij geprezen, gezegend mijn rots;
verheerlijkt zij God, mijn verlosser.
Nu dank ik U onder de volken, Heer,
en zing ik mijn lied voor uw Naam.
Want Gij hebt uw Koning de zege geschonken,
uw gunsten bewezen aan uw gezalfde,
aan David en zijn geslacht voor altijd.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 6,14-29.
'Johannes de doper is verrezen uit de doden en daarom werken die wonderkrachten in hem.'
Maar anderen zeiden: 'Het is Elia ', en weer anderen: 'Hij is een profeet zoals andere profeten.'
Maar toen Herodes dit alles hoorde, zei hij: 'Neen, het is Johannes, die ik onthoofd heb, die verrezen is.'
Herodes had namelijk zelf Johannes laten grijpen en in de gevangenis in boeien geslagen
omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, want hij had haar tot zijn vrouw genomen.
Johannes had immers tot Herodes gezegd: 'Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben.'
Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem doden, maar zij kreeg geen kans,
want Herodes had ontzag voor Johannes. Hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was,
en nam hem in bescherming. Telkens wanneer hij hem gehoord had,
verkeerde hij in tweestrijd; maar toch luisterde hij graag naar hem.
Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes bij zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte
voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea.
De dochter van Herodias trad op met een dans en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten.
De koning zei tot het meisje: 'Vraag me wat je wilt en ik zal het je geven.'
En hij bevestigde haar met een eed: 'Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al is het de helft van mijn koninkrijk.'
Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: 'Wat zou ik vragen?'
Deze antwoordde: 'Het hoofd van Johannes de Doper.'
Zij haastte zich naar de koning en zei hem haar verlangen:
'Ik wil dat u mij op staande voet op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.'
Dit deed de koning leed, maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen.
Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht en gelastte hem
het hoofd van Johannes te brengen. De man ging en onthoofdde hem in de gevangenis.
Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje;
het meisje gaf het weer aan haar moeder.
Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.
Getuigen van de waarheid tegenover de krachten van het kwaad
"Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel" (Mt. 5,11-12). Hoe goed passen deze woorden van Christus de talloze getuigen van het geloof in de laatste eeuw, beledigd en vervolgd, maar nooit gebroken door de macht van het kwaad! Waar haat het totale leven leek te bederven zonder kans om te ontsnappen aan zijn logica, bewezen zij dat "liefde sterker is dan de dood". Met vreselijke systemen van onderdrukking die de mens schond, in plaatsen van pijn, temidden van de zwaarste ontberingen, door zinloze tochten, blootgesteld aan koude en honger, gefolterd, lijdend op zovele manieren, verklaarden zij luid hun trouw aan de gekruisigde en verrezen Christus. (…) Talloze aantallen weigerden zich over te geven aan de aanbidding van de valse goden in de twintigste eeuw en werden opgeofferd aan het communisme, nazisme, door de afgoderij van staat of ras. Vele anderen kwamen om gedurende de etnische of stammenoorlogen, omdat zij de wijze van denken verwierpen die vreemd was aan het Evangelie van Christus. Sommigen kwamen aan hun einde, omdat zij, net als de Goede Herder, besloten bij hun mensen te blijven, ondanks intimidatie. In elk werelddeel en gedurende de gehele twintigste eeuw, zijn er mensen geweest die liever de voorkeur gaven aan de dood dan ontrouw te zijn aan hun zending. Religieuze mannen en vrouwen beleefden hun wijding door bloedvergieten. Mannen en vrouwen stierven door hun leven te geven uit liefde voor hun broeders en zusters, speciaal de armen en de zwakkeren. Vele vrouwen verloren hun leven om hun waardigheid en kuisheid te bewaren. “Wie het leven liefheeft verliest het, wie het haat, zal het bewaren voor het eeuwige leven” (Joh 12,25).
H. Johannes-Paulus II (1920-2005)
paus