Zaterdag in week 3 van de Veertigdagentijd
- H. Francisca Romanakloosterlinge (gedachtenis)
- H. Gregorius van Nyssa (gedachtenis)
Heiligen van de dag
Uit de profeet Hosea 6,1-6.
Na twee dagen maakt Hij ons weer levend, op de derde dag laat Hij ons weer opstaan om weer te leven voor zijn aanschijn.
Wij willen de Heer liefhebben, ons inspannen om Hem te kennen. En zeker als de dageraad vertoont Hij zich, komt Hij over ons als de regen, als de lenteregen die de aarde drenkt.
Wat moet Ik met u beginnen, Efraïm? Wat moet Ik met u beginnen, Juda? Uw vroomheid is als de morgennevel, als de dauw die vroeg in de morgen verdwijnt.
Daarom heb Ik op u ingeslagen door de profeten, heb Ik de dood gebracht door de woorden van mijn mond: mijn oordeel brak door als het licht.
Want vroomheid wens Ik, geen offergaven, en liefde voor God méér dan brandoffers.”
Psalmen 51(50),3-4.18-19.20-21ab.
delg mijn zondigheid in uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden.
In geschenken hebt Gij geen behagen,
wat ik U ook bied, Gij wilt het niet.
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
Wees ook Sion in uw goedheid weer genadig,
bouw de muren van Jeruzalem weer op.
Dan ontvangt Gij alle offers die Gij hebt bevolen,
dan komt men weer offeren op uw altaar.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 18,9-14.
'Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de een was een Farizeeer en de andere een tollenaar.
De Farizeeer stond met opgeheven hoofd en bad bij zichzelf als volgt: God, ik dank u dat ik niet zo ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week en geef tienden van al mijn inkomsten.
Maar de tollenaar bleef op een afstand en wilde zelfs niet zijn ogen opheffen naar de hemel; maar hij klopte zich op de borst, en zei: God wees mij, zondaar, genadig.
Ik zeg u: deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere, want alwie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden.'
Wie oordeelt is schuldiger dan wie geoordeeld wordt
We zien dat de Farizeeër zeer onbezonnen oordeelde dat de tollenaar een dief was, omdat hij belasting ontving; hij zei, zonder het te weten, dat hij meer eiste dan nodig was en dat hij zijn autoriteit alleen gebruikte om onrecht te doen. Maar deze vermeende dief trok zich gerechtvaardigd aan Gods voeten terug en deze Farizeeër, die dacht dat hij volmaakt was, ging schuldiger naar huis; wat ons laat zien dat hij die oordeelt vaker schuld treft dan hij die geoordeeld wordt. (...) Maar deze slechte harten, deze trotse, jaloerse en afgunstige harten, want dat zijn de drie ondeugden die aanleiding geven tot alle oordelen die we over onze buren vellen... Hebben we van iemand gestolen? Hebben we iets verloren? We denken meteen dat het misschien die en die persoon was die het gedaan heeft, en we denken het zonder er ook maar iets van te weten. Ach, mijn broeders, als jullie deze zonde goed kenden, zouden jullie zien dat het een van de zonden is die het meest gevreesd moet worden, de minst bekende en de moeilijkste om te corrigeren. Luister naar de harten die doordrenkt zijn van deze ondeugd. Als iemand een baan of ambt bekleedt waarin anderen iets verkeerds hebben gedaan, concluderen ze onmiddellijk dat al degenen die hun plaats innemen hetzelfde doen, dat ze niet beter zijn dan de anderen, dat het allemaal dieven en slimmeriken zijn. (...) Ach, mijn broeders, als we het geluk hadden om vrij te zijn van trots en afgunst, zouden we nooit iemand veroordelen; we zouden tevreden zijn om te huilen over onze geestelijke ellende en te bidden voor arme zondaars, en niets anders; er goed van overtuigd zijnd dat de goede God ons alleen zal vragen om rekenschap af te leggen voor onze daden en niet voor die van anderen.
H. Jean-Marie Vianney (1786-1859)
priester, pastoor van Ars