Vrijdag in week 7 door het jaar
Lezing uit het boek Jezus Sirach 6,5-17.
Laat velen met u in vrede leven, maar laat slechts een op de duizend uw raadsman zijn.
Wilt gij iemand tot uw vriend maken, doe dat pas na hem beproefd te hebben en vertrouw hem niet te haastig.
Menigeen is uw vriend, zolang het hem goed uitkomt, maar hij blijft niet trouw op de dag van de rampspoed.
Menigeen is uw vriend, maar wordt uw vijand en brengt tot uw schande de ruzie op straat.
Menigeen is uw vriend en zit met u aan tafel, maar hij blijft niet trouw op de dag van de rampspoed.
In voorspoed staat hij aan uw kant en gaat hij gemeenzaam met uw bedienden om.
Maar gaat het u slecht, dan keert hij zich tegen u en laat hij zich niet meer bij u zien.
Houd u ver van uw vijanden en wees op uw hoede voor uw vrienden.
Een trouwe vriend is een machtige schutsmuur; wie hem vindt, heeft een schat gevonden.
Een trouwe vriend is niet te betalen; het is een heerlijkheid waar niets tegen opweegt.
Een trouwe vriend is een levenskruid; wie de Heer vrezen zullen er een vinden.
Wie de Heer vreest houdt zijn vriendschap ongekreukt, want zoals hij zelf is, is ook zijn naaste.
Psalmen 119(118),12.16.18.27.34.35.
leer mij uw beschikkingen kennen.
Ik wil mij aan uw wet verkwikken, En nimmermeer uw woord vergeten!
Neem de sluier van mijn ogen – dan zal ik zien
hoe wonderlijk mooi uw wet is.
Leid mij op de weg van uw bevelen,
dan zal ik uw daden indachtig zijn.
Geef mij begrip om uw wet na te leven,
om hem te volgen met heel mijn hart.
Leid mij langs de paden van uw geboden,
daar vind ik mijn vreugde in.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 10,1-12.
Ook daar kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe en als naar gewoonte onderrichtte Hij hen.
Er kwamen ook Farizeeën die Hem vroegen: 'Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?' Daarmee wilden zij Hem op de proef stellen.
Hij antwoordde hun met een wedervraag: 'Wat heeft Mozes u voorgeschreven?'
Zij zeiden: 'Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief op te stellen en haar weg te zenden.'
Doch Jezus antwoordde hun: 'Om de hardheid van uw hart
heeft hij die bepaling voor u neergeschreven.
Maar in het begin, bij de schepping, heeft God hen als man en vrouw gemaakt.
Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten
om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen een vlees worden.
Zo zijn zij dus niet langer twee, een vlees als zij geworden zijn.
Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.'
Thuis ondervroegen de leerlingen Hem nogmaals daarover.
Hij sprak tot hen: 'Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt,
maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk.
En wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk.'
"Deze twee zullen één worden""
Toen Christus, vlak voor zijn dood, op de drempel van het Paasmysterie, bad met deze woorden: “Vader, bewaar hen door Uw naam, de naam die U ook aan mij gegeven hebt, zodat zij één zijn zoals wij één zijn” (Joh 17,11), vroeg Hij ook op een of andere manier, misschien op een aparte manier, de eenheid van de gehuwden en de families. Hij bad voor de eenheid van zijn leerlingen, voor de eenheid van de Kerk; welnu het mysterie van de Kerk is door Paulus vergeleken met het huwelijk (Ef 5,32). Zo geeft de Kerk niet alleen aan het gezin een speciaal deel van haar zorg, maar ook beschouwt ze het sacrament van het huwelijk, op een bepaalde manier, als haar voorbeeld. In de liefde van Christus haar Bruidegom, die ons heeft liefgehad tot aan de dood, ziet de Kerk de echtgenoten en echtgenotes, die beloofd hebben om elkaar lief te hebben tot aan de dood. En ze ziet dat het een bijzondere plicht is voor haar om deze liefde te beschermen, zo ook deze trouw en deze eerlijkheid, evenals alle goedheid die er uit voortkomt voor de menselijke persoon en voor de maatschappij. Het is eigen aan het gezin dat haar leven aan de maatschappij geeft; in het gezin vormt zich door de opvoeding de menselijke structuur van elke mens in deze wereld. In het Evangelie spreekt de Zoon zo tegen zijn Vader: “Ik heb de woorden die Ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aanvaard ... en ze geloven dat U Mij hebt gezonden... . Alles wat van Mij is, is van U, en alles wat van U is, is van Mij” (v.8-10). De echo van dit gesprek weerklinkt in het hart van de mensen van alle generaties. Deze woorden vormen het weefsel van het leven en de geschiedenis van elk gezin, en voorbij het gezin, van elke mens... “Ik bid voor hen. ... voor de mensen die U Mij hebt gegeven, omdat zij van U zijn ” (v. 9).
H. Johannes-Paulus II (1920-2005)
paus